Tutoring wordt gezien als een van de meest effectieve manieren om leerachterstanden in te halen. Bij een tutorprogramma krijgen kinderen intensieve één-op-één of één-op-twee begeleiding van een leerkracht, onderwijsassistent of getrainde vrijwilligers. Tutoring richt zich in de eerste instantie op het bijspijkeren van de kernvakken zoals taal en rekenen en vindt dagelijks plaats. Tutoring is vaak overigens niet alleen gericht op cognitieve vooruitgang. Het kan ook als doel hebben bij te dragen aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen – bijvoorbeeld zelfvertrouwen, vertrouwen in anderen, zelfcontrole – en hen metacognitieve vaardigheden (‘leren leren’) aan te leren. Tutoring is daarom een veelomvattende interventie die op inzichten uit pedagogische- en cognitieve ontwikkelingstheorieën leunt.
Als tutoring wordt ingezet om leerachterstanden in te halen is het belangrijk om na te denken over:
- Welke leerlingen ontvangen tutoring?
- Hoeveel leerlingen krijgen bijles van één tutor?
- Bij tutoring van kleine groepjes: Welke leerlingen zitten er bij elkaar in de groep?
- Wat is de inhoud van het tutorprogramma?
- Wie voert het uit – internen of externen?
- Hoe wordt de tutor getraind?
- Wanneer en waar vindt tutoring plaats?
- Hoe worden de ouders betrokken bij het programma?
- Kunnen tutoren, leraren en interne begeleiders overleggen en kennisdelen?
- Hoe wordt de vooruitgang bij leerlingen gemonitord?
Deze afwegingen komen allemaal terug in twee succesvolle tutoringprogramma’s: High Dosage Tutoring en REACH. Deze twee programma’s worden uitgebreid beschreven in de praktijkkaart. Ze kennen verschillen – bijvoorbeeld qua inhoud of uitvoerder – maar ook overeenkomsten – bijvoorbeeld wat betreft intensiteit en training – en geven een goede illustratie van waar je op moet letten als je kiest voor een tutorprogramma.